Geschiedenis is, zoals het leven, nogal een rommeltje van al dan niet elkaar logisch en oorzakelijk opvolgende gebeurtenissen, door de wisselwerking tussen allerlei hoge en lage spelers met mede- of tegenwerking van (groepen uit) het gemene volk. Historici proberen daar meestal een enigermate geordend en logisch klinkend verhaal van te maken, al dan aansluitend bij hun politieke visie en wereldbeeld. Ze selekteren daartoe vaak de specifieke incidenten die hierbij van pas komen en negeren andere, die niet in de puzzel passen of niet goed te plaatsen zijn in het heersende beeld. Als ze eerlijk en professioneel zijn, vermelden ze ook de ongerijmdheden en de gebeurtenissen die niet met hun visie stroken, of passen hun visie daarop aan. (Bij de Bijbel, Koran en andere heilige boeken gebeurt dat overigens ook naar het schijnt: sommige verhalen zijn onbegrijpelijk voor de huidige lezer en ook voor de schriftgeleerden, en worden dan maar genegeerd of creatief geinterpreteerd...)
Een beruchte historicus als Ilan Pappe buigt de Israelische geschiedenis flink om aan zijn communistische wereldbeeld te voldoen, en komt hier ook voor uit. Benny Morris lijkt heel wat oprechter in dat hij ook minder fraaie ontwikkelingen onverbloemd vermeld, terwijl hijzelf een overtuigde zionist is. Misschien dat Morris zelfs over-compenseert? Efraim Karsh's boek dat hieronder wordt besproken klinkt als een goed tegenwicht tegen de antizionistische propaganda van Pappe en zijn fans, omdat het juist de positieve en coöperatieve kanten van het zionisme benadrukt, maar hij schetst het conflict waarschijnlijk wel wat te rooskleurig naar de zionisten.
Karsh lijkt te betogen dat de Palestijnen vooral boeten voor de beslissing van de Arabische leiders om ten oorlog te trekken tegen de Joodse staat, maar het was in de eerste plaats het eigen Palestijnse leiderschap dat de strijd aanbond met de Joodse gemeenschap in Palestina, direct nadat de delingsresolutie was aangenomen door de VN en een half jaar voor de uitroeping van de staat Israel en de aanval door de omliggende Arabische staten.
Wouter
______________
Het Arabische verraad van de Palestijnen
In de vier decennia waarin ik heb gelezen over internationale betrekkingen en de geopolitiek van het Midden-Oosten ben ik waarschijnlijk geen geschiedkundig werk tegengekomen dat een duidelijker licht werpt op de ware bronnen van Palestijns terrorisme en het onoplosbare conflict met de realiteit van Israël dan het boek Palestine Betrayed van Efraim Karsh. Als er ooit een boek was dat de kwalificatie tour de force ten volle verdient, dan is dit het wel. Het is alleen jammer dat dit boek waarschijnlijk alleen gelezen zal worden door diegenen die al positief staan tegenover de staat Israël - en de meesten van hen zullen er waarschijnlijk alleen maar doorheen bladeren, zonder daarbij de subtiele kracht van de argumentatie ten volle in zich op te nemen.
Karsh is hoogleraar en hoofd van het Midden-Oosten en Mediterrane Studies programma op King's College, Londen. Hij is de auteur van Saddam Hussein: A Political Biography (1991); Empires of the Sand: The Struggle for Mastery in the Middle East 17891923 (1999); The Arab-Israeli Conflict: The Palestine War 1948 (2002) en Islamic Imperialism: A History (2006). In dit laatste boek probeert hij het historisch perspectief recht te zetten van hen die, hetzij afkomstig uit Israël, hetzij afkomstig uit de Arabische wereld of het Westen, geloven dat het Zionisme de schuld is van de onophoudelijke cyclus van gewelddadig conflict in het Midden-Oosten en dat de belangrijkste reden hiervoor ligt in de Zionistische etnische zuiveringen van Palestijnse Arabieren in de oorlog van 1948. Israëlische revisionistische historici als Benny Morris en Avi Shlaim bevinden zich onder degenen waarmee hij de strijd aanbindt, maar hij probeert in de eerste plaats een historische verklaring te vinden die tegenwicht kan bieden aan de onophoudelijke en fnuikende propaganda van de Arabieren en hun westerse supporters betreffende de gebeurtenissen in de jaren '40 en dat wat de Arabieren 'El Nakba' noemen, 'De Catastrofe', waarin zij Palestina verloren aan de Joden.
Dit is een belangrijk historisch werk en het is Karsh gelukt een boek te leveren dat zou moeten worden gezien als het nieuwe referentiekader voor een begrip van de bronnen van het Palestijnse conflict. Dat referentiekader is dat Zionisme niet de oorspronkelijke oorzaak was van zowel het conflict als de vlucht van Palestijnse Arabieren uit hun huizen in 1948, maar dat dit alles te maken had met de weigering van de Arabische leiders een schikking op wat voor gronden dan ook te accepteren met de Joden betreffende een Joodse staat. Tenzij men uitgaat van de ongegronde aanname dat Palestina natuurlijk toebehoort aan de Arabieren (om preciezer te zijn: Moslim Arabieren), kan er geen basis zijn voor de voortdurende en gewelddadige afwijzing door de Arabieren van het idee van een Joodse staat. Er woonden tenslotte al Joden in 'Palestina' lang voordat er enige Arabieren woonden en er was nog nooit eerder een Arabische staat Palestina. Daar komt nog bij dat de Joden de Arabieren graag wilden helpen moderniteit, vrijheid en voorspoed te bereiken. Volledige afwijzing van enige vorm van zelfbeschikking voor de Joden was echter het antwoord van de Arabische wereld en van de leiders van de Palestijnse Arabieren op de Balfour Verklaring (1917), het mandaat van de Volkenbond (1920), het Peel Verdelingsplan uit 1937 en de Verdelingsresolutie van de Verenigde Naties (November 1947), om nog maar te zwijgen over de onuitputtelijke pogingen van de Zionistische beweging - van de late 19e eeuw tot de jaren '40 en zelfs nog daarna - om de Arabische leiders ervan te overtuigen een samenwerkingsverband en constructief partnerschap te vormen met de Joodse staat voor het algemeen welbevinden van het Midden Oosten. Het gedrag van de Arabieren in acht nemend kunnen we alleen maar stellen dat Karsh dit alles duidelijk maakt met een vernietigende helderheid.
Niets is door Karsh treffender en uitvoeriger gedocumenteerd dan de geduldige en aanhoudende pogingen van het Zionistische leiderschap om de leiders van de Arabieren, Palestijnen en anderen ervan te overtuigen met hen samen te werken voor de algemene goede zaak op basis van een kleine, niet-imperialistische Joodse staat en goedwil tegenover hun Semitische broeders de Arabieren. De taal van de Zionisten, in hun eigen interne overleg en in hun openingen richting de Arabische leiders, staat in sterk contrast tot de taal van de Arabische leiders zelf, onvermurwbaar in de afwijzing, compromisloos en te vaak gewelddadig, racistisch en zelfs genocidaal. De sterke aanwezigheid van venijnig anti-Joods racisme en complottheorieën in het Arabische denken, zelfs in de jaren '30, is een ernstige aanklacht tegen het morele karakter van het Arabische leiderschap. De onverbloemde sympathie van vooraanstaande Arabische leiders, niet in de laatste plaats de Hajj Amin Husseini, de Mufti van Jeruzalem, voor Hitler en de Nazi-vervolging van de Joden zou zeker hebben moeten leiden tot uitsluiting van welke rol ook in een regeling voor het Midden-Oosten onder Brits mandaat. Het helpt zeker om meer duidelijkheid te krijgen omtrent de irrationaliteit en wreedheid van de Arabische politiek richting Israël in 1948 dan welke handeling dan ook van de Zionistische beweging.
Het eerste en meest fundamentele historische feit dat Karsh constateert is dat Zionisme in geen geval roofzuchtig was en absoluut niet het werktuig was van 'Kruisvaarders' of Westers imperialisme met als doel het koloniseren van de Arabische wereld. Hij laat in feite zien dat zowel Britse als Amerikaanse kringen van het politieke establishment in defensie en buitenlandse politiek helemaal niet van plan waren het idee van een staat voor de Joden te steunen, want de olierijke Arabische staten in het Midden-Oosten zouden zich wel eens beledigd kunnen voelen. Zo vermeldt Karsh dat toen de Amerikaanse Minister van Defensie James Forrestal President Truman herinnerde aan het belang van Arabische olie voor strategische US-belangen, de president antwoordde dat hij 'de situatie zou bekijken met het oog op gerechtigheid, niet met het oog op olie.' De Britten, die het Volkenbondmandaat uitvoerden tussen 1920 en 1948, waren duidelijk geneigd het Arabische standpunt te steunen, en niet dat van de Joden, in het conflict betreffende land in Palestina; niet vanwege een eerbiedwaardige of principiële reden, maar puur vanwege opportunisme. In de uitoefening van hun warrige geopolitieke doelstellingen slaagden de Britse autoriteiten er alleen maar in een puinhoop te maken van het Midden-Oosten, evenals op het Indiase subcontinent met een ander verdelingsplan.
De houding van David Ben-Goerion tegenover Joods-Arabische relaties in Palestina is de toetssteen om het debat van de Zionisten te begrijpen. "Al in 1918," zo schrijft Karsh, "zei Ben-Goerion dat 'indien Zionisme de inwoners van Palestina het land uit had willen zetten, het een gevaarlijk utopia zou zijn geworden en een schadelijke, reactionaire hersenschim.'" In 1926 onderstreepte Ben-Goerion dit, toen hij zei:
De Arabische gemeenschap is een organisch, onuitwisbaar onderdeel van Palestina; het is ingebed in het land, waar het hard werkt en waar het zal blijven. Het is niet om deze gemeenschap the onterven of om aan te sturen op haar vernietiging dat Zionisme in het leven werd geroepen.
Hij deelde deze zienswijze nog steeds in 1947. Zelfs Ze-ev Jabotinsky, beroemd vanwege zijn uit 1923 stammende artikel 'De IJzeren Muur', waarin hij beweert dat de Arabieren nooit een Joodse staat zullen accepteren totdat ze zich beginnen te realiseren dat ze geen andere keus hebben, pleitte in datzelfde artikel voor garanties tegen Arabische deportatie, gelijke rechten voor Arabische burgers in een Joodse staat en het vooruitzicht 'dat beide volkeren in vrede samen kunnen leven als goede buren'. Hij voorzag een welvarende staat waarin Joodse immigratie, energie en scholing een voorspoed zouden brengen 'waarin de Arabieren gelukkig zullen zijn'. En Jabotinsky was de leider van de 'militante' Zionisten.
Karsh laat zien dat de Arabische staten zelf de ware roofdieren waren, niet in het minst de Hashemieten, in zowel Transjordanië als Irak, die nauwelijks enige historische claim op het Palestijnse gebied konden doen gelden, maar overdreven ambities koesterden om een Pan-Arabisch rijk te vestigen waar de Ottomanen eeuwenlang hadden geregeerd. De Syriërs en de Egyptenaren koesterden al evenzeer ambities om delen van het Palestijnse land in te nemen zodra het mandaat van de Volkenbond afliep en de Britten zich zouden terugtrekken. Geen van hen toonde een intelligente of menselijke houding ten aanzien van het te verwachten lot van de Palestijnse Arabieren in geval van een oorlog tot de dood met de Joden. Dit is de diepere hint achter de keuze van Karsh' titel Palestina werd verraden, niet door de Britten (ook al deden ze het slecht), niet door de Verenigde Naties, niet door de Zionisten, maar door de Arabische leiders en in het bijzonder de leiders van de Palestijnse Arabieren.
Toen het Verdelingsplan van de Verenigde Naties werd aangenomen, op 29 november 1947, dansten de Joden in de straten door heel Palestina. Golda Meir, toentertijd een prominente Zionistische vertenwoordigster en de latere Minister-President van Israël, zei tegenover duizenden van hen in Jeruzalem: "We strekken onze handen uit richting onze buren. Beide staten kunnen in vrede met elkaar leven en samenwerken voor het welzijn van hun inwoners." Dat dit niet gebeurde is volledig de verantwoordelijkheid van de Arabische leiders, wier antwoord op de VN-resolutie de lancering van een totale oorlog was op de nieuwe en zeer kleine staat Israël. Meir wist evenals de andere Zionistische leiders dat noch de Palestijnse leiders, noch de Hashemieten, noch de Egyptische en Syrische leiders van plan waren die vredeshandreiking te accepteren, maar dat weerhield hen er niet van deze hand toe te reiken. De grootste dienst die Karsh als historicus bewijst is misschien wel dat hij nauwgezet de geschiedenis van hun pogingen gedurende tientallen jaren documenteert, pogingen om op vreedzame wijze Arabische acceptatie van Joodse autonomie te verkrijgen.
Maar de meest smerige mythe die sinds 1948 decennialang door anti-Zionistische en anti-Semitische krachten is verspreid was het idee dat Joden zich schuldig maakten aan de systematische en geplande etnische zuiveringen in 1948 door honderdduizenden Palestijnse Arabieren hun land uit te jagen om plaats te maken voor een puur Joodse staat op Arabisch grondgebied. Totdat ik het boek van Karsh had gelezen dacht ik dat dit verhaal zeker deels op waarheid berustte, ook al neigde ik er nog steeds naar onder alle omstandigheden sympathiek te staan tegenover de Joodse zaak. Het meest krachtige bewijsstuk in deze versie van de gang van zaken was lange tijd de massaslachting bij Deir Yasin, uitgevoerd door de Irgun, op 9 april 1948. Karsh laat echter zien dat Deir Yasin eerder de uitzondering was en zeker geen officiële Zionistische handeling betrof. Op andere plaatsen was het geplande en systematische beleid een poging de Arabieren ertoe aan te zetten om (1) het verdelingsplan te aanvaarden (2) binnen de grenzen van de Joodse staat te blijven indien ze dit wensten, op voet van gelijkheid met hun Joodse medeburgers en (3) gewoon in hun eigen dorpen en steden te blijven aan het begin van het conflict, zonder steun aan de dag te leggen voor diegenen die werkelijk uit waren op etnische zuivering - de Arabische Hogere Commissie en het Arabische Legioen.
Het ware hart van Karsh' boek wordt gevormd door de hoofdstukken zes, zeven en acht, waarin hij in detail ingaat op de omstandigheden waaronder de Arabieren in 1948 wegvluchtten uit Haifa, Jaffa en Jeruzalem. Met name in deze hoofdstukken toont hij de schokkende en onmiskenbare tegenstelling tussen de Joodse wens voor verzoening en samenwerking met de Arabieren en de vermetele vastberadenheid van de Arabische Liga en de Arabische Hogere Commissie om de Joodse staat ten val te brengen zonder zich daarbij te bekommeren om de prijs die het eigen volk daarvoor moest betalen. Deze hoofdstukken bevatten ontelbare details die zouden moeten worden opgenomen in het algemeen heersende beeld van deze bepalende gebeurtenissen, maar weinig spreekt meer tot de verbeelding dan de gebeurtenissen in Haifa in mei 1948. Het Arabisch leiderschap verklaarde dat ze alle Arabieren ertoe zou aansporen de stad te ontvluchten, maar de oudere Joodse burgemeester van de stad, Shabtai Levy, smeekte ze te blijven, waaraan hij toevoegde dat ze een 'wrede misdaad jegens hun eigen volk' begingen. Karsh zegt daarover:
Yaacov Solomon, een prominente advocaat in Haifa en de voornaamste verbindingsofficier van de Hagana in de stad, volgde het voorbeeld door de Arabische delegaties ervan te verzekeren dat hij 'instructies had ontvangen van de opperbevelhebber van de zone dat indien ze zouden blijven ze gelijkheid zouden genieten en vrede en dat het in het belang van ons als Joden was dat ze zouden blijven en dat de verhoudingen harmonieus zouden blijven' maar de Arabieren lieten zich niet vermurwen.
Ze weigerden een wapenstilstand te tekenen en zeiden dat ze liever zagen dat alle mensen werden vermoord dan dat ze ooit hun handtekening zouden zetten onder zo'n document. Wat moest men met zulke mensen doen? Zelfs onverstoorbare Britse waarnemers, zoals Generaal Hugh Stockwell, die ter plaatse was, raakten geïrriteerd en sceptisch vanwege het standpunt van de Arabische leiders.
Een van de beste aspecten van het boek van Karsh is dat hij een set van vijf landkaarten levert die de opeenvolgende evolutie van de territoriale verdeling van Palestina laat zien. Deze kaarten tonen: de Britse administratieve verdeling van Palestina onder het mandaat van de Volkerenbond; de administratieve verdeling van de Levant onder de late Ottomaanse overheersing; het plan van de Peel Commissie voor de verdeling van Palestina, juli 1937; het verdelingsplan van de Verenigde Naties uit 1947; en de wapenstilstandsgrenzen in Palestina aan het eind van de Arabische oorlog om Israël te vernietigen in 1948-49. Uit de laatste drie van deze kaarten blijkt dat, hadden de Palestijnen of hun roekeloze en territoriaal ambitieuze opperheren de opdeling van 1937 geaccepteerd, Israël een kleine staat zou zijn geweest die zich slechts tot vijfentwintig mijl ten zuiden van Tel Aviv zou hebben uitgebreid, met uitsluiting van Jaffa en beperkt tot de oude Galilea, Haifa en Lydda districten en het Tulkarm sub-district van het district Samaria van het oude Britse mandaatgebied. De Arabische staat zou de gehele tegenwoordige Westbank hebben omvat, evenals het grootste deel van het Jeruzalem-district, het Beersheba Sub-District, het Gaza District en de Negev. Als ze de verdeling van 1947 hadden geaccepteerd dan zouden ze niet langer hebben beschikt over het Beersheba Sub-District en de Negev, maar ze zouden een groot deel van het Galilea District hebben gekregen. Maar omdat ze werden aangespoord oorlog te voeren eindigden ze zonder Palestijnse staat. En die situatie duurt voort tot de dag van vandaag omdat ze nog steeds halsstarrig blijven weigeren het bestaansrecht van de staat Israël te erkennen.
De tragedie van de Palestijnse Arabieren is niet dat Israël werd gevestigd, maar dat hun achterlijke leiders erop stonden elke overeenkomst met Israël te weigeren waardoor ze hen verraadden en zorgden voor verlies van land en bezittingen. Karsh toont aan dat de Palestijnen vluchtten omdat ofwel de Arabische leiders zelf vluchtten, of hen ertoe aanzetten in een voorbereiding op een allesomvattende vernietiging van de Joden. Zijn verslag over hoe dit alles zich ontvouwde in Haifa en Jaffa is bijzonder gedetailleerd en indrukwekkend. Het resultaat was dat honderdduizenden vluchtten en de halsstarrige weigering van de Arabische leiders om zich neer te leggen bij de legitimiteit van de staat Israël maakte het geheel onmogelijk voor Israël om een 'recht op terugkeer' in te stellen na de wapenstilstand. Kortom, terwijl ze lieten zien dat ze een misdadige minachting voor het welzijn van de Palestijnse Arabieren aan de dag legden, behandelden Arabische leiders hen als overtollige pionnen in een irrationele campagne om Israël van de kaart te vegen. De Secretaris-Generaal van de Arabische Liga, Abdel Rahman Azzam, toonde zich onverantwoordelijk toen hij in het midden van de onderhandelingen voor een regeling betreffende de oorlog van 1948 verklaarde dat vroeger of later de staat Israël vernietigd zou worden en dat, in het geval van terugkeer, Israël gelukkig in een onmogelijke situatie geplaatst zou worden door de sabotagemiddelen tegen de staat waarmee haar Arabische bewoners in stelling zouden worden gebracht.
Totdat ik Efraim Karsh' boek had gelezen was ik geneigd, ook al was ik een aanhanger van de democratische staat Israël, het lange concflict tussen Israël en de Palestijnen te zien als een tragedie van onoverbrugbare gebiedsclaims. Dat is niet langer het geval. Karsh heeft ervoor gezorgd dat mij de schellen van de ogen zijn gevallen. Ik zie niet langer enig excuus voor het geweld van de Palestijnse 'militanten' of de anti-Israël rhetoriek van de Arabische staten en hun bondgenoten elders in de wereld. Deze dingen zijn niets anders dan de stijfkoppige voortzetting van irrationele en contraproduktieve strategieën die al sinds lang de beste hoop voor de Palestijnse Arabieren hebben laten varen en Israël hebben gedwongen vaak rigoureuze maatregelen te nemen om zichzelf te beschermen.
Totdat of tenzij de Palestijnen eindelijk hun openlijke doel tot vernietiging van de staat Israël zullen opgeven en het zullen omhelzen als een partner voor vrede en ontwikkeling in de Levant, kan er geen sprake zijn van een vreedzame oplossing van het conflict. En de verantwoordelijkheid hiervoor ligt geheel op de schouders van de Arabische leiders, nergens anders.
Het is de verantwoordelijkheid van diegenen die deze tragische zaken in ieder geval willen begrijpen om boeken als deze aandachtig te lezen en vat krijgen op de onmogelijke situatie waarin de irrationele halsstarrigheid van de Arabische wereld de Joden heeft geplaatst voor en sinds de oprichting van de staat Israël.
Paul Monk
---
Dit stuk verscheen in de oktober-editie van het Australische maandblad Quadrant
Vertaling: Kees Bakhuyzen, HoeiBoei
Efraim Karsh: Palestine Betrayed; Yale University Press, 2010; 336 blzn.
Karsh is hoogleraar en hoofd van het Midden-Oosten en Mediterrane Studies programma op King's College, Londen. Hij is de auteur van Saddam Hussein: A Political Biography (1991); Empires of the Sand: The Struggle for Mastery in the Middle East 17891923 (1999); The Arab-Israeli Conflict: The Palestine War 1948 (2002) en Islamic Imperialism: A History (2006). In dit laatste boek probeert hij het historisch perspectief recht te zetten van hen die, hetzij afkomstig uit Israël, hetzij afkomstig uit de Arabische wereld of het Westen, geloven dat het Zionisme de schuld is van de onophoudelijke cyclus van gewelddadig conflict in het Midden-Oosten en dat de belangrijkste reden hiervoor ligt in de Zionistische etnische zuiveringen van Palestijnse Arabieren in de oorlog van 1948. Israëlische revisionistische historici als Benny Morris en Avi Shlaim bevinden zich onder degenen waarmee hij de strijd aanbindt, maar hij probeert in de eerste plaats een historische verklaring te vinden die tegenwicht kan bieden aan de onophoudelijke en fnuikende propaganda van de Arabieren en hun westerse supporters betreffende de gebeurtenissen in de jaren '40 en dat wat de Arabieren 'El Nakba' noemen, 'De Catastrofe', waarin zij Palestina verloren aan de Joden.
Dit is een belangrijk historisch werk en het is Karsh gelukt een boek te leveren dat zou moeten worden gezien als het nieuwe referentiekader voor een begrip van de bronnen van het Palestijnse conflict. Dat referentiekader is dat Zionisme niet de oorspronkelijke oorzaak was van zowel het conflict als de vlucht van Palestijnse Arabieren uit hun huizen in 1948, maar dat dit alles te maken had met de weigering van de Arabische leiders een schikking op wat voor gronden dan ook te accepteren met de Joden betreffende een Joodse staat. Tenzij men uitgaat van de ongegronde aanname dat Palestina natuurlijk toebehoort aan de Arabieren (om preciezer te zijn: Moslim Arabieren), kan er geen basis zijn voor de voortdurende en gewelddadige afwijzing door de Arabieren van het idee van een Joodse staat. Er woonden tenslotte al Joden in 'Palestina' lang voordat er enige Arabieren woonden en er was nog nooit eerder een Arabische staat Palestina. Daar komt nog bij dat de Joden de Arabieren graag wilden helpen moderniteit, vrijheid en voorspoed te bereiken. Volledige afwijzing van enige vorm van zelfbeschikking voor de Joden was echter het antwoord van de Arabische wereld en van de leiders van de Palestijnse Arabieren op de Balfour Verklaring (1917), het mandaat van de Volkenbond (1920), het Peel Verdelingsplan uit 1937 en de Verdelingsresolutie van de Verenigde Naties (November 1947), om nog maar te zwijgen over de onuitputtelijke pogingen van de Zionistische beweging - van de late 19e eeuw tot de jaren '40 en zelfs nog daarna - om de Arabische leiders ervan te overtuigen een samenwerkingsverband en constructief partnerschap te vormen met de Joodse staat voor het algemeen welbevinden van het Midden Oosten. Het gedrag van de Arabieren in acht nemend kunnen we alleen maar stellen dat Karsh dit alles duidelijk maakt met een vernietigende helderheid.
Niets is door Karsh treffender en uitvoeriger gedocumenteerd dan de geduldige en aanhoudende pogingen van het Zionistische leiderschap om de leiders van de Arabieren, Palestijnen en anderen ervan te overtuigen met hen samen te werken voor de algemene goede zaak op basis van een kleine, niet-imperialistische Joodse staat en goedwil tegenover hun Semitische broeders de Arabieren. De taal van de Zionisten, in hun eigen interne overleg en in hun openingen richting de Arabische leiders, staat in sterk contrast tot de taal van de Arabische leiders zelf, onvermurwbaar in de afwijzing, compromisloos en te vaak gewelddadig, racistisch en zelfs genocidaal. De sterke aanwezigheid van venijnig anti-Joods racisme en complottheorieën in het Arabische denken, zelfs in de jaren '30, is een ernstige aanklacht tegen het morele karakter van het Arabische leiderschap. De onverbloemde sympathie van vooraanstaande Arabische leiders, niet in de laatste plaats de Hajj Amin Husseini, de Mufti van Jeruzalem, voor Hitler en de Nazi-vervolging van de Joden zou zeker hebben moeten leiden tot uitsluiting van welke rol ook in een regeling voor het Midden-Oosten onder Brits mandaat. Het helpt zeker om meer duidelijkheid te krijgen omtrent de irrationaliteit en wreedheid van de Arabische politiek richting Israël in 1948 dan welke handeling dan ook van de Zionistische beweging.
Het eerste en meest fundamentele historische feit dat Karsh constateert is dat Zionisme in geen geval roofzuchtig was en absoluut niet het werktuig was van 'Kruisvaarders' of Westers imperialisme met als doel het koloniseren van de Arabische wereld. Hij laat in feite zien dat zowel Britse als Amerikaanse kringen van het politieke establishment in defensie en buitenlandse politiek helemaal niet van plan waren het idee van een staat voor de Joden te steunen, want de olierijke Arabische staten in het Midden-Oosten zouden zich wel eens beledigd kunnen voelen. Zo vermeldt Karsh dat toen de Amerikaanse Minister van Defensie James Forrestal President Truman herinnerde aan het belang van Arabische olie voor strategische US-belangen, de president antwoordde dat hij 'de situatie zou bekijken met het oog op gerechtigheid, niet met het oog op olie.' De Britten, die het Volkenbondmandaat uitvoerden tussen 1920 en 1948, waren duidelijk geneigd het Arabische standpunt te steunen, en niet dat van de Joden, in het conflict betreffende land in Palestina; niet vanwege een eerbiedwaardige of principiële reden, maar puur vanwege opportunisme. In de uitoefening van hun warrige geopolitieke doelstellingen slaagden de Britse autoriteiten er alleen maar in een puinhoop te maken van het Midden-Oosten, evenals op het Indiase subcontinent met een ander verdelingsplan.
De houding van David Ben-Goerion tegenover Joods-Arabische relaties in Palestina is de toetssteen om het debat van de Zionisten te begrijpen. "Al in 1918," zo schrijft Karsh, "zei Ben-Goerion dat 'indien Zionisme de inwoners van Palestina het land uit had willen zetten, het een gevaarlijk utopia zou zijn geworden en een schadelijke, reactionaire hersenschim.'" In 1926 onderstreepte Ben-Goerion dit, toen hij zei:
De Arabische gemeenschap is een organisch, onuitwisbaar onderdeel van Palestina; het is ingebed in het land, waar het hard werkt en waar het zal blijven. Het is niet om deze gemeenschap the onterven of om aan te sturen op haar vernietiging dat Zionisme in het leven werd geroepen.
Hij deelde deze zienswijze nog steeds in 1947. Zelfs Ze-ev Jabotinsky, beroemd vanwege zijn uit 1923 stammende artikel 'De IJzeren Muur', waarin hij beweert dat de Arabieren nooit een Joodse staat zullen accepteren totdat ze zich beginnen te realiseren dat ze geen andere keus hebben, pleitte in datzelfde artikel voor garanties tegen Arabische deportatie, gelijke rechten voor Arabische burgers in een Joodse staat en het vooruitzicht 'dat beide volkeren in vrede samen kunnen leven als goede buren'. Hij voorzag een welvarende staat waarin Joodse immigratie, energie en scholing een voorspoed zouden brengen 'waarin de Arabieren gelukkig zullen zijn'. En Jabotinsky was de leider van de 'militante' Zionisten.
Karsh laat zien dat de Arabische staten zelf de ware roofdieren waren, niet in het minst de Hashemieten, in zowel Transjordanië als Irak, die nauwelijks enige historische claim op het Palestijnse gebied konden doen gelden, maar overdreven ambities koesterden om een Pan-Arabisch rijk te vestigen waar de Ottomanen eeuwenlang hadden geregeerd. De Syriërs en de Egyptenaren koesterden al evenzeer ambities om delen van het Palestijnse land in te nemen zodra het mandaat van de Volkenbond afliep en de Britten zich zouden terugtrekken. Geen van hen toonde een intelligente of menselijke houding ten aanzien van het te verwachten lot van de Palestijnse Arabieren in geval van een oorlog tot de dood met de Joden. Dit is de diepere hint achter de keuze van Karsh' titel Palestina werd verraden, niet door de Britten (ook al deden ze het slecht), niet door de Verenigde Naties, niet door de Zionisten, maar door de Arabische leiders en in het bijzonder de leiders van de Palestijnse Arabieren.
Toen het Verdelingsplan van de Verenigde Naties werd aangenomen, op 29 november 1947, dansten de Joden in de straten door heel Palestina. Golda Meir, toentertijd een prominente Zionistische vertenwoordigster en de latere Minister-President van Israël, zei tegenover duizenden van hen in Jeruzalem: "We strekken onze handen uit richting onze buren. Beide staten kunnen in vrede met elkaar leven en samenwerken voor het welzijn van hun inwoners." Dat dit niet gebeurde is volledig de verantwoordelijkheid van de Arabische leiders, wier antwoord op de VN-resolutie de lancering van een totale oorlog was op de nieuwe en zeer kleine staat Israël. Meir wist evenals de andere Zionistische leiders dat noch de Palestijnse leiders, noch de Hashemieten, noch de Egyptische en Syrische leiders van plan waren die vredeshandreiking te accepteren, maar dat weerhield hen er niet van deze hand toe te reiken. De grootste dienst die Karsh als historicus bewijst is misschien wel dat hij nauwgezet de geschiedenis van hun pogingen gedurende tientallen jaren documenteert, pogingen om op vreedzame wijze Arabische acceptatie van Joodse autonomie te verkrijgen.
Maar de meest smerige mythe die sinds 1948 decennialang door anti-Zionistische en anti-Semitische krachten is verspreid was het idee dat Joden zich schuldig maakten aan de systematische en geplande etnische zuiveringen in 1948 door honderdduizenden Palestijnse Arabieren hun land uit te jagen om plaats te maken voor een puur Joodse staat op Arabisch grondgebied. Totdat ik het boek van Karsh had gelezen dacht ik dat dit verhaal zeker deels op waarheid berustte, ook al neigde ik er nog steeds naar onder alle omstandigheden sympathiek te staan tegenover de Joodse zaak. Het meest krachtige bewijsstuk in deze versie van de gang van zaken was lange tijd de massaslachting bij Deir Yasin, uitgevoerd door de Irgun, op 9 april 1948. Karsh laat echter zien dat Deir Yasin eerder de uitzondering was en zeker geen officiële Zionistische handeling betrof. Op andere plaatsen was het geplande en systematische beleid een poging de Arabieren ertoe aan te zetten om (1) het verdelingsplan te aanvaarden (2) binnen de grenzen van de Joodse staat te blijven indien ze dit wensten, op voet van gelijkheid met hun Joodse medeburgers en (3) gewoon in hun eigen dorpen en steden te blijven aan het begin van het conflict, zonder steun aan de dag te leggen voor diegenen die werkelijk uit waren op etnische zuivering - de Arabische Hogere Commissie en het Arabische Legioen.
Het ware hart van Karsh' boek wordt gevormd door de hoofdstukken zes, zeven en acht, waarin hij in detail ingaat op de omstandigheden waaronder de Arabieren in 1948 wegvluchtten uit Haifa, Jaffa en Jeruzalem. Met name in deze hoofdstukken toont hij de schokkende en onmiskenbare tegenstelling tussen de Joodse wens voor verzoening en samenwerking met de Arabieren en de vermetele vastberadenheid van de Arabische Liga en de Arabische Hogere Commissie om de Joodse staat ten val te brengen zonder zich daarbij te bekommeren om de prijs die het eigen volk daarvoor moest betalen. Deze hoofdstukken bevatten ontelbare details die zouden moeten worden opgenomen in het algemeen heersende beeld van deze bepalende gebeurtenissen, maar weinig spreekt meer tot de verbeelding dan de gebeurtenissen in Haifa in mei 1948. Het Arabisch leiderschap verklaarde dat ze alle Arabieren ertoe zou aansporen de stad te ontvluchten, maar de oudere Joodse burgemeester van de stad, Shabtai Levy, smeekte ze te blijven, waaraan hij toevoegde dat ze een 'wrede misdaad jegens hun eigen volk' begingen. Karsh zegt daarover:
Yaacov Solomon, een prominente advocaat in Haifa en de voornaamste verbindingsofficier van de Hagana in de stad, volgde het voorbeeld door de Arabische delegaties ervan te verzekeren dat hij 'instructies had ontvangen van de opperbevelhebber van de zone dat indien ze zouden blijven ze gelijkheid zouden genieten en vrede en dat het in het belang van ons als Joden was dat ze zouden blijven en dat de verhoudingen harmonieus zouden blijven' maar de Arabieren lieten zich niet vermurwen.
Ze weigerden een wapenstilstand te tekenen en zeiden dat ze liever zagen dat alle mensen werden vermoord dan dat ze ooit hun handtekening zouden zetten onder zo'n document. Wat moest men met zulke mensen doen? Zelfs onverstoorbare Britse waarnemers, zoals Generaal Hugh Stockwell, die ter plaatse was, raakten geïrriteerd en sceptisch vanwege het standpunt van de Arabische leiders.
Een van de beste aspecten van het boek van Karsh is dat hij een set van vijf landkaarten levert die de opeenvolgende evolutie van de territoriale verdeling van Palestina laat zien. Deze kaarten tonen: de Britse administratieve verdeling van Palestina onder het mandaat van de Volkerenbond; de administratieve verdeling van de Levant onder de late Ottomaanse overheersing; het plan van de Peel Commissie voor de verdeling van Palestina, juli 1937; het verdelingsplan van de Verenigde Naties uit 1947; en de wapenstilstandsgrenzen in Palestina aan het eind van de Arabische oorlog om Israël te vernietigen in 1948-49. Uit de laatste drie van deze kaarten blijkt dat, hadden de Palestijnen of hun roekeloze en territoriaal ambitieuze opperheren de opdeling van 1937 geaccepteerd, Israël een kleine staat zou zijn geweest die zich slechts tot vijfentwintig mijl ten zuiden van Tel Aviv zou hebben uitgebreid, met uitsluiting van Jaffa en beperkt tot de oude Galilea, Haifa en Lydda districten en het Tulkarm sub-district van het district Samaria van het oude Britse mandaatgebied. De Arabische staat zou de gehele tegenwoordige Westbank hebben omvat, evenals het grootste deel van het Jeruzalem-district, het Beersheba Sub-District, het Gaza District en de Negev. Als ze de verdeling van 1947 hadden geaccepteerd dan zouden ze niet langer hebben beschikt over het Beersheba Sub-District en de Negev, maar ze zouden een groot deel van het Galilea District hebben gekregen. Maar omdat ze werden aangespoord oorlog te voeren eindigden ze zonder Palestijnse staat. En die situatie duurt voort tot de dag van vandaag omdat ze nog steeds halsstarrig blijven weigeren het bestaansrecht van de staat Israël te erkennen.
De tragedie van de Palestijnse Arabieren is niet dat Israël werd gevestigd, maar dat hun achterlijke leiders erop stonden elke overeenkomst met Israël te weigeren waardoor ze hen verraadden en zorgden voor verlies van land en bezittingen. Karsh toont aan dat de Palestijnen vluchtten omdat ofwel de Arabische leiders zelf vluchtten, of hen ertoe aanzetten in een voorbereiding op een allesomvattende vernietiging van de Joden. Zijn verslag over hoe dit alles zich ontvouwde in Haifa en Jaffa is bijzonder gedetailleerd en indrukwekkend. Het resultaat was dat honderdduizenden vluchtten en de halsstarrige weigering van de Arabische leiders om zich neer te leggen bij de legitimiteit van de staat Israël maakte het geheel onmogelijk voor Israël om een 'recht op terugkeer' in te stellen na de wapenstilstand. Kortom, terwijl ze lieten zien dat ze een misdadige minachting voor het welzijn van de Palestijnse Arabieren aan de dag legden, behandelden Arabische leiders hen als overtollige pionnen in een irrationele campagne om Israël van de kaart te vegen. De Secretaris-Generaal van de Arabische Liga, Abdel Rahman Azzam, toonde zich onverantwoordelijk toen hij in het midden van de onderhandelingen voor een regeling betreffende de oorlog van 1948 verklaarde dat vroeger of later de staat Israël vernietigd zou worden en dat, in het geval van terugkeer, Israël gelukkig in een onmogelijke situatie geplaatst zou worden door de sabotagemiddelen tegen de staat waarmee haar Arabische bewoners in stelling zouden worden gebracht.
Totdat ik Efraim Karsh' boek had gelezen was ik geneigd, ook al was ik een aanhanger van de democratische staat Israël, het lange concflict tussen Israël en de Palestijnen te zien als een tragedie van onoverbrugbare gebiedsclaims. Dat is niet langer het geval. Karsh heeft ervoor gezorgd dat mij de schellen van de ogen zijn gevallen. Ik zie niet langer enig excuus voor het geweld van de Palestijnse 'militanten' of de anti-Israël rhetoriek van de Arabische staten en hun bondgenoten elders in de wereld. Deze dingen zijn niets anders dan de stijfkoppige voortzetting van irrationele en contraproduktieve strategieën die al sinds lang de beste hoop voor de Palestijnse Arabieren hebben laten varen en Israël hebben gedwongen vaak rigoureuze maatregelen te nemen om zichzelf te beschermen.
Totdat of tenzij de Palestijnen eindelijk hun openlijke doel tot vernietiging van de staat Israël zullen opgeven en het zullen omhelzen als een partner voor vrede en ontwikkeling in de Levant, kan er geen sprake zijn van een vreedzame oplossing van het conflict. En de verantwoordelijkheid hiervoor ligt geheel op de schouders van de Arabische leiders, nergens anders.
Het is de verantwoordelijkheid van diegenen die deze tragische zaken in ieder geval willen begrijpen om boeken als deze aandachtig te lezen en vat krijgen op de onmogelijke situatie waarin de irrationele halsstarrigheid van de Arabische wereld de Joden heeft geplaatst voor en sinds de oprichting van de staat Israël.
Paul Monk
---
Dit stuk verscheen in de oktober-editie van het Australische maandblad Quadrant
Vertaling: Kees Bakhuyzen, HoeiBoei
Efraim Karsh: Palestine Betrayed; Yale University Press, 2010; 336 blzn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten