Een andere man, met een gezicht vol littekens, laat me de punt van zijn zelfgemaakte mes/boksbeugel voelen. Hij schept op over de Israëlische spion die ze gisteren gelyncht hebben. Als iemand in mijn paspoort een oude boardingpas naar Amman vindt, wordt de sfeer nog vervelender. Mijn spullen worden doorzocht door vier jongens tegelijk, op zoek naar camera's of ander bewijs dat ik een journalist ben. Na een half uur laten ze me gaan. Een van de jongens rent achter de auto aan. Hij steekt zijn hoofd door het raam. 'Sorry.'
'Wij zoeken mensen die voor Israël werken. Open de deur.'
Voor buitenlanders is het Tahrir-plein, zelfs ondanks de veldslag van de afgelopen dagen, de veiligste plek in Caïro. Erbuiten is het levensgevaarlijk. Vooral journalisten zijn een geliefd doelwit van pro-Moebarak supporters, bijgestaan door de politie in burger en veiligheidsdiensten. Maar alle buitenlanders zijn verdacht.
De staatstelevisie jut Egyptenaren op zich te weren tegen de 'buitenlandse machten', die de demonstranten voorzien van voedsel en wapens. Natuurlijk is Israël de grote boosdoener, maar ook Europa komt regelmatig langs als bron van verderf. Het gevolg is dat elke buitenlander in Caïro nu opgejaagd wild is, in het bijzonder de correspondenten 'die de naam van Egypte te grabbel gooien'.
De heksenjacht gaat door tot diep in de nacht. Ver na het verstrijken van de avondklok wordt er geklopt op de deur van mijn huis. Tot twee weken geleden was Caïro een veilige stad, waar je zelfs in de armste wijken niet bang hoefde te zijn. Maar in deze turbulente tijden, met bendes plunderaars op zoek naar slachtoffers en gewapende milities die in de straten patrouilleren, is een klop op de deur genoeg om alle alarmbellen te laten rinkelen.
Ik hou me stil, maar het afgaan van mijn telefoon verraadt dat ik thuis ben. Door de deur heen vraag ik wie het is. Doe open", is het weinig overtuigende antwoord. Ik bewapen me met een bezem en keukenmes, en herhaal de vraag, die op dezelfde manier wordt beantwoord. Het angstzweet breekt me uit.
Na enig aandringen identificeert de stem zich: 'veiligheidsdienst'. Ik slik en open het raam in de deur. Vijf mannen, vier spierbundels en een jonge officier, vullen het kleine gangetje. Ik vraag ze nogmaals wat ze willen. Wij zoeken journalisten en mensen die voor Israël werken. Open de deur."
Het feit dat de officier het algemeen verwoordt, biedt hoop. Maar ik weiger ze alle vijf binnen te laten en dwing na bemiddeling van een buurman een compromis af; als de spierbundels weggaan, laat ik de officier binnen.
In goede Arabische traditie antwoord ik ontkennend op al zijn vragen. Maar de officier, die overigens niet onvriendelijk was, neemt er geen genoegen mee en begint mijn huis te doorzoeken. Raar genoeg pakt hij uit mijn boekenkast alleen de Lonely Planet reisgids, waar hij aandachtig doorheen bladert.
Dan valt zijn oog op de politie-insigne die ik op straat had gevonden na de hevige rellen in mijn buurt. Mijn hart zinkt, maar de officier werpt het met een minachtende blik in mijn richting terug op tafel. We zien elkaar", zegt hij terwijl hij de deur uitloopt.
Ik haal opgelucht adem, maar de misselijkheid blijft. Ik kan geen kant op. 's Nachts als buitenlander de straat op, is levensgevaarlijk. Er zit niets anders op dan de deur te barricaderen en te wachten op daglicht. Het is een lange nacht.
Maar ook bij daglicht is het niet veilig voor buitenlanders. Omdat veel straten zijn afgezet, gaat de vlucht naar een van de grote hotels, waar veel journalisten toevlucht hebben gevonden, noodgedwongen door een arme buurt waar jongeren elke honderd meter een versperring hebben opgeworpen. De mannen hebben overenthousiast de rol van de politie overgenomen. Met messen wordt op de autoramen getikt. Alle mannen moeten zich laten gelden. De vragen zijn elke keer hetzelfde.'Journalist? Israëliër?'
Bij de voorlaatste wegversperring wordt de situatie echt dreigend. De auto wordt gedwongen te stoppen, en enkele jongeren komen de auto binnen. Een van hen laat me enkele centimeters van mijn gezicht zien hoe scherp zijn mes wel niet is.
Een andere man, met een gezicht vol littekens, laat me de punt van zijn zelfgemaakte mes/boksbeugel voelen. Hij schept op over de Israëlische spion die ze gisteren gelyncht hebben. Als iemand in mijn paspoort een oude boardingpas naar Amman vindt, wordt de sfeer nog vervelender. Mijn spullen worden doorzocht door vier jongens tegelijk, op zoek naar camera's of ander bewijs dat ik een journalist ben. Na een half uur laten ze me gaan. Een van de jongens rent achter de auto aan. Hij steekt zijn hoofd door het raam. 'Sorry.'
Wat Egyptenaren bindt is een hysterisch nationalisme en een daarbij horende afkeer van 'de anderen'lees Israeli.(met als goede tweeden'Amerikaanse Joden')
BeantwoordenVerwijderenRena Netjes,getrouwd met een Egyptenaar en wonend aan HET plein
mocht in Het Parool van gisteren haar licht laten schijnen over de
revolutie onder haar balkon en schreef:'Nu krijgt Israel goedkoop gas,terwijl
Egyptenaren niet te eten hebben'.Dit is niet alleen onjuist-de pijpleidingen gaan ook naar Jordanie en Syrie ,maar vooral boosaardig en getuigend van dezelde mentaliteit als in het artikel hierboven.