Bloeme Evers: Ik lijd na Auschwitz niet aan overlevingsschuld
Ze blikte diep in de afgrond van het lijden. Al haar familieleden raakte ze kwijt in Auschwitz: haar ouders, haar zusje, haar ooms en tantes, haar neefjes en nichtjes. Dertig jaar na de Holocaust, toen ze een bestaan had opgebouwd waarin ze het moederschap combineerde met een baan als universitair docente, werd ze getroffen door een slag waarover ze slechts fluisterend kan spreken: haar derde kind, een veelbelovende tiener, kwam door een ongeval om het leven. Dr. Bloeme Evers-Emden (82): „Leven wordt in zulke omstandigheden overleven. Je kunt niet verder. En toch ga je verder. Al weet je zelf niet hoe."
De woning van Bloeme Evers staat aan de rand van Amsterdam-West, niet ver van de buurtsynagoge waarvan zij al geruime tijd de drijvende kracht is. Wekelijks komen bij haar thuis enkele groepen cursisten over de vloer, aan wie ze de geheimen van het Joodse geloof ontvouwt. Ze doceert zoals ze is: onderhoudend, enthousiast, met gevoel voor understatement. Ze bouwt haar verhalen zorgvuldig op en formuleert zinnen die lopen als een trein.
Evers weet wat ze wil. Ze is klein van postuur, maar gaat als de situatie erom vraagt voor niemand opzij. Onvermoeibaar zet ze zich in voor de belangen van het Joodse volk. Tot in het diepst van haar ziel weet ze zich ermee verbonden. Ze verzorgt lezingen, publiceert boeken, schrijft columns. Toen ze op haar 63e promoveerde, werd ze door haar begeleidende hoogleraar aangeduid als "moeder in Israël".
Volgens uw zoon, rabbijn Raphael Evers, bent u een vrouw met een „enorm doorzettingsvermogen, iemand die blijft zoeken en vorsen."
Ze lacht. „Zegt hij dat? Het klopt ook wel. Ik ben van de "orde der doorzettertjes". Als ik vind dat iets belangrijk, rechtvaardig of nodig is, dan zet ik door. Ik geef niet gemakkelijk op."
Bent u perfectionistisch?
Gedecideerd: „Nee. Wel zorgvuldig. Mijn man plaagde me wel eens: Jij hebt op 15 november je sinterklaasgedichten al klaar. Hij was iemand van het laatste moment, ik houd van overzicht.
Ik kan niet ontkennen dat ik een zeker organisatietalent heb. Het kwam mij goed van pas toen ik in 1964 ging studeren. Ik had toen vier kinderen, tijdens de studie kreeg ik er nog twee bij. M'n gezin had absolute prioriteit. Dat betekende dat ik op de universiteit compromissen moest sluiten: dit college volg ik wel, dat niet."
Uw zoon kenschetst uw opvoedingsstijl als „behoorlijk streng: niet dwingend, maar ook niet vrijblijvend, met een sterk morele inslag."
„Dat is raak getypeerd. Ja, kijk, als je een gezin met zes kinderen wilt leiden, heb je regels nodig waaraan je je in principe moet houden: op tijd naar bed, op tijd eruit. Wij hebben onze kinderen liefde en respect voor anderen willen meegeven. Beleefdheid, oprechtheid, al dat soort waarden die door de Thora worden voorgestaan.
Te midden van alle drukte namen we altijd uitgebreid de tijd voor het ontbijt en het avondeten. Het fenomeen dat iedereen 's ochtends maar wat hapt, dat kenden wij niet. We voerden met elkaar goede gesprekken. Er deed zich altijd wel iets voor in de wereld om ons heen. Daar knoopten we dan bij aan."
In welke mate liet u uw kinderen vrij om een eigen invulling aan het Joodse geloof te geven?
„U moet weten dat ik zelf uit een socialistisch gezin kom. Mijn ouders hadden de godsdienst ingeruild voor het ideaal: een menswaardig bestaan voor iedereen. Onbewust gaf mijn moeder veel van de Joodse traditie door. Als ze een cake bakte, brak ze de eieren stuk in een glas om te controleren of er niet een druppel bloed in zat. Het verbod op het consumeren van bloed is heel streng."
„Ik zal nooit de reactie van mijn vader vergeten toen ik hem vroeg of ik lid mocht worden van een zionistische jeugdvereniging. Ik was toen twaalf jaar. Mijn vader was in de crisisjaren werkloos geraakt, de dubbeltjes waren schaars. Lidmaatschap kostte precies 1 dubbeltje per week. Mijn vader zei: „Wil jij, die opgegroeid bent met het idee dat er slechts één volk is, namelijk de mensheid, lid worden van een nationalistische vereniging?" Ik antwoordde hem: „Ja, dat wil ik." Hij keek me aan en zei: „Hier heb je het dubbeltje." Geweldig hè?
Mijn man en ik wilden dat onze kinderen meer over het Jodendom te weten zouden komen dan wij in onze jeugd. We stuurden hen naar een Joodse school. Dat leidde ertoe dat niet wij onze kinderen, maar onze kinderen óns meevoerden in het spoor van de orthodoxie. Als de dag van gisteren herinner ik me dat de kinderen ons vroegen of wij een koosjere keuken wilden maken. Ik kan u verzekeren: overschakelen naar koosjer eten is heel ingrijpend."
Ging u er positief op in?
„Nee. Tot ik vernam dat onze kinderen bij iedereen alleen maar koosjer snoep aannamen, behalve bij hun eigen moeder. Dat vond ik erg. Toen heb ik ze bijeengeroepen en gevraagd: Ik wil precies weten waarom jullie een koosjere keuken willen hebben. Is het mode in de klas? Of gaat het dieper? Van hun antwoorden waren mijn man en ik diep onder de indruk. We willen leven als onze voorouders, zeiden ze. Ik dacht snel na. „Als jullie het over een jaar nog willen, doe ik het", stelde ik voor. Tot mijn verrassing gingen ze ermee akkoord. Ik ben daarop allerlei voorbereidingen gaan treffen. Ondertussen voedden mijn kinderen mij op. „Mam, wat eten we vanavond? Boerenkool met worst? Geef je dan geen melktoetje na?" Vlees- en melkgerechten zijn naar Joods gebruik immers strikt gescheiden.
Onze eerste koosjere avond was op een zondagavond in oktober. De oudste drie kinderen hadden cadeautjes voor ons gekocht en hielden kleine toespraakjes. Als ik ooit een goede beslissing heb genomen, dan was het deze wel. Al mijn kinderen zijn orthodox geworden, variërend van "erg" tot "heel erg"."
Waar staat u op de schaal?
Resoluut: „Onderaan, zeker. Ik leef orthodox, maar ik ben het niet in alles met het Joodse geloof eens."
U typeert uzelf als een Joods-orthodoxe, feministische vrouw. Een nogal wonderlijke combinatie van eigenschappen.
„Helemaal niet. Vooral in de Talmoed lees ik bepalingen over vrouwen die bepaald niet vriendelijk overkomen. Voor zover dat niet in strijd is met de Joodse wet vecht ik met geestverwanten voor meer inbreng van de vrouw."
Hoe denkt u over een vrouwelijke rabbijn?
„Ik ben er een voorstander van."
Dat zal rabbijn Evers niet leuk vinden.
„Mijn zoon weet hoe ik erover denk. Onze meningen zijn op dit punt niet eensluidend. Dat geeft ook niet. Wij respecteren elkaars opvattingen. Wat mij betreft gaan orthodoxie en feminisme prima samen. In het verleden is ten aanzien van de positie van vrouwen scheefgroei ontstaan. Daar moet nodig iets aan worden gedaan."
U wordt omschreven als een vrouw met humor, bij wie niettemin de ernst des levens overheerst.
„Mijn man zei dat ook al. Hij was een levensgenieter. Stond luchtiger in het leven dan ik."
Heeft dat te maken met uw kampervaringen in de oorlog?
„Ik vermoed van niet. Het is ook een kwestie van karakter, denk ik."
U was achttien toen u naar Auschwitz werd gedeporteerd. Na negen maanden vol ontberingen kwam u vrij. Hoe was u eraan toe?
„Het is misschien moeilijk te geloven, maar in mentaal opzicht goed. Lichamelijk natuurlijk niet. Door het harde, zinloze werken, de koude, het zeer slechte eten en het gebrek aan drinken waren we uitgeput.
In Auschwitz hadden wij een groep van dertien vrouwen gevormd. We deelden alles met elkaar. Dat was uitzonderlijk. De liefde die we elkaar gaven, hield ons op de been. We beschermden elkaar, we beurden elkaar op. „Meid, je zult het zien, we komen erdoor", zeiden we dan, al geloofden we er zelf niets van. Er heerste onder ons een sterke mentaliteit. We stalen niet, we vloekten niet, we waren zorgzaam voor elkaar."
Hoe groot is het gevaar in zulke omstandigheden alle gevoel van eigenwaarde te verliezen?
„We werden behandeld alsof we waardeloze wezens waren. Een nummer, letterlijk. Soms kijk ik naar de cijfers die de nazi's in mijn arm hebben gekrast. Dan denk ik: Er moet nog een 6 voor." Spottend: „Enkele jaren geleden zijn de telefoonnummers in Amsterdam immers met een 6 uitgebreid…"
„Ik heb in Auschwitz enkele zogenaamde selectiedagen meegemaakt. Dan moesten we langs kampbeul Mengele paraderen, waarbij hij met één wenk koos wie in leven bleef en wie niet. Verschrikkelijk. We waren helemaal naakt. De eerste keer dat ik hem passeerde, knapte er iets bij mij. Ik was opgevoed in kuisheid en preutsheid. Ik voelde mij enorm gekwetst. Terug in onze barakken hielden we elkaar voor: Zíj zijn gek, niet wíj."
Vijf van uw kampvriendinnen werden op een van die dagen naar de gaskamers gejaagd. Hoe kon u daarna nog verder?
„Je laat gebeurtenissen tot je hoofd doordringen, maar niet tot je hart, je emoties. Ik zag in Auschwitz de vreselijkste dingen. Maar ik liet het niet diep bij mij naar binnen komen. Kan dat? Ja. Door een mechanisme waarmee je probeert te overleven. In de psychologie spreken we van depersonalisatie. Ik zag mezelf voortstrompelen, bedekt met luizen, bezig met zinloos werk. Ik wist dat ik het was die daar voorstrompelde, maar het was in mijn bewustzijn alsof het om een ander ging."
Is de kans niet groot door zulke ervaringen uit te groeien tot een persoon die hoge muren om zichzelf heen bouwt en anderen moeilijk in het hart laat kijken?
„Zeker, dat kan. Bij mij is dat niet gebeurd. Ik heb een vrij extravert karakter. Wat ook scheelt, is de liefderijke manier waarop ik na de oorlog door de ouders van een vriend ben opgevangen.
Al in Auschwitz had ik geen enkele illusie dat ik mijn ouders en mijn zusje ooit zou weerzien. Mensen zeggen wel eens: Zij zijn niet teruggekeerd. Ik zeg het anders: Zij zijn vermoord. De vraag waarom ik het heb overleefd, ken ik niet. Ik lijd niet aan overlevingsschuld. Dat ik er ben, is geen prestatie van mezelf. Ik heb gewoon geluk gehad."
In 1977 overleed uw derde kind, een jongen van 18 jaar.
Geëmotioneerd: „Dat was de grootste slag in mijn leven. Ik had al zo veel verloren, dit verlies kon ik er niet bij hebben.
Sem was een veelbelovend kind. Hij had een hoog IQ. Dat wist ik, omdat studiegenoten in het kader van hun opleiding een psychologische test bij hem mochten verrichten. Ik weet nog dat een studente zei: „Hij is niet alleen heel knap, maar hij is ook heel gevoelig; die combinatie kom je weinig tegen.""
Kon u de levensdraad na zijn overlijden weer oppakken?
„Ik heb geruime tijd in een depressie verkeerd. Jarenlang kon ik geen muziek horen. Mijn zoon overleed in februari. Ik was kwaad op de bloemen die in de lente uitkwamen. 's Avonds ergerde ik me eraan dat de krant in de bus viel. Ik dacht: Nu dit is gebeurd, kan het leven toch niet verder?
Leven wordt overleven. Je kunt niet verder en toch ga je verder. Een mens beschikt over veel zielskracht. Je doet op een bijna werktuigelijke manier de dingen die moeten gebeuren. Je moet natuurlijk ook je brood verdienen."
Terwijl het verdriet blijft, toch?
„Omdat je het zo druk hebt, sta je er weinig bij stil. Maar het overvalt je elke keer toch weer, zeker."
En dan?
„Dan huil je. Maar dat gaat niet vanzelf, hoor. Bij mij heeft het lang geduurd voordat ik kon huilen. In het begin had ik geen tranen. De eerste keer dat ik na de oorlog echt in huilen uitbarstte, was pas in 1948."
Helpt huilen?
„Ik denk het. De feitelijke omstandigheden veranderen er niet door, maar het geeft een doorbraak in het koud-zijn. Als je een situatie niet aankunt, stel je je koud op. Je sluit je voor alles af. Dat doe je niet overwogen, het gebeurt vanzelf. Bij het huilen lost dat koude, dat ongevoelige als het ware op.
Wie een weg van lijden gaat, heeft een luisterend oor nodig. Na het overlijden van Sem had ik een huishoudelijke hulp die me altijd aanhoorde en mij in mijn huilbuien troostte. Daar ben ik haar nog altijd dankbaar voor."
Soms zijn mensen bang zielig te worden gevonden.
„Ja, en terecht. Het is mooi als je iemand hebt die kan troosten. Maar mensen moeten je niet zielig gaan vinden. Dat is een geringschatting van je persoonlijkheid."
Haar donkere ogen beginnen opeens te schitteren. Lachend: „Na de oorlog was ik buitengewoon arm. Ik had niets. Toen stuurde de man met wie ik later zou trouwen, mij op een dag een jurk. Ik was zo beledigd dat ik die linea recta naar hem terugstuurde. Alsof ik niet voor mezelf kon zorgen. De eerste brief die hij me schreef, had ik onlangs nog in handen. Hij begon zijn schrijven met de woorden: „Lieve Vesuvius." Geweldig, nietwaar?"
Klopt het dat uw emoties ook zo hoog opvlammen als Israël negatief in de pers komt?
„Over de manier waarop de wereld met het Joodse volk omgaat, zou ik graag nog eens een apart interview willen. Er wordt alleen maar rottigheid over Israël afgeroepen. De grote dictators van nu zijn de media. Ze spugen op de Joden. Keer op keer wordt gezegd dat wat Israël doet, buitenproportioneel zou zijn. Wat een onzin. Alleen al dit jaar zijn er duizenden raketten op het land afgevuurd. Hoe zouden de mensen in Brabant het vinden als ze dag in dag uit worden bestookt? Zeggen we dan ook: Jammer dan? Ik kan me er vreselijk kwaad om maken."
Hoe vaak droomt u van vrede in het Midden-Oosten?
„Elke keer als wij Joods Nieuwjaar vieren, stuur ik mijn kinderen en vrienden kaarten met vurige wensen voor vrede. Maar ik zie het er nog niet van komen. Dat het bestaansrecht van Israël in twijfel wordt getrokken, dat vind ik vreselijk. Het is het enige land ter wereld waar de Joden veilig zijn. Soms denk ik: Was ik maar gegaan…
Als je mij vraagt wat het belangrijkste in mijn leven is, dan zeg ik: Dat het Jodendom blijft bestaan. Dat voel ik zo. Ik voel me zeer verwant aan andere Joden. Zeker, de Tien Geboden komen tegemoet aan universele behoeften. Maar het is het Jodendom dat deze wet in de wereld bracht. Dat vind ik iets waarop ik trots mag zijn."
Levensloop
Dr. Bloeme Evers-Emden is een markante vrouw die zich vol overgave inzet voor het Joodse volk. Zij werd in 1926 geboren als dochter van een diamantslijper in Amsterdam. Tijdens de Tweede Wereldoorlog dook ze lange tijd onder, maar kwam ze uiteindelijk in Kamp Westerbork terecht. In 1944 werd ze afgevoerd naar Auschwitz en Libau.
In 1950 trouwde Bloeme Emden met Hans Evers. Zij kregen zes kinderen. De oudste is de bekende rabbijn Raphael Evers. Haar derde kind kwam in 1977 om het leven door een verkeersongeval.
Op 38-jarige leeftijd pakte Evers een studie aan de Vrije Universiteit op. In 1989 promoveerde ze in de ontwikkelingspsychologie. Ze was jarenlang universitair hoofddocente en kreeg bekendheid vanwege haar indringende studies naar onderduikkinderen en naar Joodse ouders die hun kinderen vanwege de vervolging door de nazi's op een onderduikadres moesten achterlaten.
Evers is verbonden aan Crescas, een onafhankelijk instituut voor Joodse educatie aan volwassenen. Ook schrijft ze wekelijks een column in het Nieuw Israelietisch Weekblad. Een reeks columns is onlangs gebundeld in haar nieuwste boek, "Joods Bloemlezen", verschenen bij uitgeverij Amphora Books.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten